Zes decennia fotografie
Er zijn mensen – al moeten ze intussen wel heel oud zijn – die zowel het eerste vliegtuig als de maanlanding bewust hebben meegemaakt. Een soortgelijk gevoel bekruipt me als ik bedenk hoe de fotografie zich tijdens mijn leven heeft ontwikkeld.
Ik heb mijn archief ondersteboven gekeerd en de volgende reconstructie gemaakt. Waarschijnlijk zeer herkenbaar voor leeftijdsgenoten en leerzaam voor iedereen die jonger is.
Voor het gemak heb ik ‘t samengevat als zes decennia fotografie, al maakte ik dat eerste decennium niet helemaal van het begin af mee en moeten we dat zesde decennium nog even tot een goed eind brengen.
De jaren zestig: fotomodel.
In het eerste decennium fotografeerde ik nog niet zelf; ik was vooral zelf het onderwerp van de foto’s van mijn vader. Die heeft een omvangrijke collectie dia’s nagelaten, helaas wat lastig toegankelijk als je gewend bent om razendsnel met de pijltjestoetsen door je bestanden te bladeren.
In de jaren zestig maakte mijn vader nog geen dia’s maar foto’s. Kleurenfotografie bestond destijds ook al maar in het fotoalbum van mijn jeugd zitten voornamelijk zwartwitkiekjes. Afdrukjes van 11 bij 8 centimeter, inclusief witrand, waren de standaard.
En het aantal foto’s bleef beperkt; van een gemiddeld kind worden tegenwoordig op één dag meer foto’s gemaakt dan van ons, late babyboomers/vroege generatie X-ers, in onze hele jeugd. Want er zaten maar 24 foto’s op een rolletje en voor een afdruk was je al gauw een gulden kwijt.
De jaren zeventig: Agfa Clack.
Ik zette mijn eerste schreden op het pad der fotografie. Mijn vader stapte over op dia’s en ik kreeg het cameraatje waar hij mijn baby- en peuterportretten mee gemaakt had: een Agfa Clack.
Er zat ook een opzetstuk bij waarmee je kon flitsen. Daar moesten eenmalig bruikbare lampjes in waarvan het glas in een korte maar krachtige energiestoot smolt tot een vormeloos hoopje.
Mijn zakgeld was bepaald geen vetpot en al die lampjes, rolletjes en afdrukken waren zo duur, dat mijn archief ook uit dit decennium slechts een klein stapeltje foto’s bevat.
Ik won mijn eerste fotowedstrijd met de onderstaande foto, die eigenlijk een ongelukje was. Na iedere foto moest je een hendeltje overhalen om het rolletje door te draaien en als je dat vergat kreeg je iets creatiefs als dit.
De jaren tachtig: halfkleinbeeld.
Tijdens mijn studietijd begon ik in kleur te fotograferen. Nog steeds met een “erfstuk”: een PMC Automatic Rapid die mijn vader niet meer gebruikte. Een zogenaamd halfkleinbeeldtoestel waar je zowel foto’s als dia’s mee kon maken. Maar dat gedoe met diadozen, lichtbakken en projectoren vond ik maar omslachtig. Al die randapparatuur was bovendien relatief duur dus ik koos voor foto’s.
Van mijn vakanties uit die tijd, steevast aangeduid met namen als European Tour ’84, is anderhalve schoenendoos aan historisch bewijsmateriaal beschikbaar. Het leven buiten de vakanties werd echter nauwelijks vastgelegd; hoogstens om na thuiskomst het rolletje vol te maken. Van het studentenhuis waar ik tien jaar woonde bestaan maar een handvol foto’s.
De kwaliteit van de afdruk hing erg af van de centrale waar je je rolletjes liet ontwikkelen. Soms viel ‘t mee, soms viel het tegen. Je had er geen enkele invloed op, tenzij je zelf de doka indook. Maar nadat ik tijdens een fotocursus een hele stapel lichtgevoelig materiaal waardeloos maakte door de doos buiten de doka open te maken heb ik dat maar verder niet meer geprobeerd.
De jaren negentig: inzoomen en zelfontspannen.
Het werd steeds moeilijker om nog rolletjes te kopen voor de Automatic Rapid en ik verdiende inmiddels een aardig salaris dus ik kocht voor het eerst zelf een camera: een Pentax Espio 115. Nog steeds een gewone point-and-shoot-camera maar een paar belangrijke innovaties: een zoomlens, autofocus en een zelfontspanner.
En je kon er panoramafoto’s mee maken, al was dat een beetje nep: de panorama’s waren niet zozeer breder als wel lager. Eigenlijk sneed het toestel aan de onder- en bovenkant een stuk van de foto af.
Het was wel even wennen dat het toestel batterijen nodig had en dat die wel eens opraakten. Dat probleem had ik nooit met de Rapid die blijkbaar geen stroom gebruikte.
De Pentax heeft heel wat van de wereld gezien: India, Indonesie, Marokko, New York; het was het Tijdperk van de Grote Reizen.
De afdrukken werden groter en talrijker. Door mijn stijgende salaris en de dalende prijzen vormde geld steeds minder een obstakel.
Op het werk verscheen de eerste digitale camera, die foto’s produceerde van maar liefst een kwart megapixel (640×480). Ik was nog niet overtuigd en bleef voorlopig analoog plaatjes maken.
De jaren nul: de digitale explosie.
De digitale ontwikkelingen gingen echter razendsnel. De resolutie vloog omhoog, de prijs schoot omlaag. Ik schafte ook maar eens zo’n apparaat aan, een Canon Ixus 400, destijds een erg populair model. Een klein, handig, lichtgewicht compactcameraatje.
Geld speelde geen rol meer. In het begin drukte ik nog wel eens wat af maar al snel bekeek en deelde ik alles digitaal. En dan is in feite iedere foto gratis. De Ixus ging dus allang niet meer alleen mee op vakantie, maar ook op wandelingen, bureau-uitjes, feestjes en kraamvisites. Handig voor de historici; ons leven in het digitale tijdperk is veel beter gedocumenteerd dan voorheen, ook omdat van iedere foto het exacte tijdstip bekend is.
Toen de Ixus 400, drie jaar en vijfduizend foto’s later, plotseling de geest gaf was de prijs/kwaliteitsverhouding van nieuwe modellen alweer zodanig verbeterd dat ik maar meteen een nazaat kocht, de Ixus 850. Die was nog weer zoveel kleiner, lichter en dunner dan zijn voorganger dat-ie in mijn broekzak paste. En er rolden twee keer zoveel megapixels uit.
De beide Ixussen maakten foto’s waar ik destijds erg tevreden over was. Ik haalde iedere foto ook uitgebreid door Photoshop. Kleur, contrast, scherpte: ik had het allemaal in de hand. En schuine horizonnen behoorden tot het verleden.
Als ik de foto’s uit die tijd nu terugzie vallen ze toch een beetje tegen. Op een aspect als scherptediepte had je met die compactcamera’s bijvoorbeeld niet zo veel invloed. Ook de resolutie van de foto’s is alweer zoveel minder dan we tegenwoordig gewend zijn. En verder heb ik als fotograaf intussen wel het een en ander bijgeleerd.
De jaren tien: professionalisering.
Ik had de stap lang uitgesteld; met een compactcameraatje voelde ik me veel sneller en wendbaarder. Maar het moest er eens van komen: ik kocht eindelijk mijn eerste “serieuze” spiegelreflexcamera, een Nikon D5100. Nog meer megapixels, maar vooral: veel meer knopjes om aan te draaien en instellingen om uit te proberen.
Ik verslond ieder tutorial dat ik kon vinden. Ik ging steeds vaker foto’s maken in De Randen van de Nacht, ik maakte bolpanorama’s , time-lapsefilmpjes en ik ontdekte de HDR-fotografie.
Strevend naar de perfect scherpe foto gebruikte ik steeds vaker een statief, al dan niet geïmproviseerd door de camera op een muurtje of paaltje te zetten.
Ik begon foto’s te verkopen, onder andere via mijn webshops bij Werk aan de Muur en Pixels.com. Voor het eerst kostten foto’s me geen geld meer, maar brachten ze geld op.
Het Tijdperk van de Grote Reizen is een beetje voorbij. Als ZZP-er heb ik momenteel toch een wat beperkter budget dan voorheen. Wat niet wegneemt dat ik nog wel wat verre foto-expedities in mijn hoofd heb: Japan, Nieuw Zeeland, San Francisco, om er een paar te noemen. Maar voorlopig vormen “de ons omringende landen”, ons eigen land en mijn eigen stad ook zeer geschikte bestemmingen voor foto-expedities.
De jaren veertig: ?
Ik zou het niet erg vinden op zijn minst ook de jaren twintig, dertig en veertig nog mee te maken. Ik ben erg benieuwd bij welke geavanceerde technologie de foto’s die ik nu maak weer wat povertjes af zullen steken. Vijfhonderd megapixels? Interactieve hologrammen? Een vloot van drones? We zullen het zien.